Op zoek naar de havenmeester – deel 3

Wat vooraf ging: deel 2

Woensdag 16 juli 2014
Om kwart over 11 gaat de bel die aankondigt dat de havendeur open gaat, het waterpeil buiten is weer voldoende hoog om uit te kunnen varen. Wij doen dat vandaag nog niet, omdat er zo weinig wind staat, maar anderen hebben blijkbaar op het signaal liggen wachten. Ineens is er allemaal bedrijvigheid in de haven van St. Vaast. Uit alle hoeken en gaten komen kleine en grote vissersboten, zeilboten en motorjachten te voorschijn die zich richting de havenuitgang spoeden.

Tegenover ons ligt de ‘Dreamer’, waarop zo te zien een opa zijn boot heeft opengesteld voor zijn kleinkinderen, een stuk of zes, zo tussen de 6 en 14 jaar. Het is een genot om te aanschouwen hoe de kids zich vermaken. Er op uit met de bijboot en terugkomen met een tweetal krabben of zomaar voor een rondje flaneren in de haven, even later getrakteerd worden op een heleboel ooh’s en aaah’s, ook de buren komen op het spektakel aangesneld; er is een kreeft gevangen. Ze vervelen zich geen moment, stappen van de ene activiteit over in de volgende. En opa geniet zichtbaar mee.

We praten over het fenomeen dat een verkeerd beeld zich in je hoofd vast kan nestelen en daar tegen wil en dank blijft zitten, ook al heb je het idee inmiddels al lang bijgesteld aan de hand van de realiteit. Als je een paal in eerste instantie per abuis voor een toren hebt aangezien, moet je deze zichtfout elke keer opnieuw herstellen, wanneer je de paal opnieuw in het vizier krijgt.

Genoeg gemijmerd; werk aan de winkel; het voorzeil moet vervangen worden door de Genua, die weer gerepareerd is. Maar eerst willen we het voorzeiltje dat we van Paul hebben gekregen even proberen. “Als de pees langs het voorlijk maar niet te dik is voor onze stag” zegt Ricco weifelend.
We halen de fok naar beneden en vouwen hem op de steiger op. Ricco haalt de nieuwe fok uit de foedraal en loopt naar de voorstag. ‘Laten we hem meteen maar weer opvouwen en in de zak doen, hij past niet” zegt hij, nadat hij het heeft geprobeerd. Ik loop naar voren en zie dat de pees inderdaad wat dikker is, maar wil niet zomaar opgeven. Ik doe ook een poging de pees in de stag te schuiven. Het gaat een klein beetje zwaarder dan met onze eigen zeilen, maar van niet passen is geen sprake. Ricco hijst en ik geleid het zeil omhoog. We komen tot de conclusie dat de beide voorvallen van deze ochtend mooie metaforen voor het leven zelf zijn. Als je eenmaal denkt dat iets zus is, is het daarna moeilijk te geloven dat het ook zo kan zijn. Als je van te voren al in schat dat iets niet zal lukken, bestaat de kans, dat je niet doorzet om het voor elkaar te krijgen. De tevredenheid met je gelijk, weerhoud je vervolgens van een nieuwe poging.

Als we de fok weer naar beneden hebben gehaald, opgevouwen en in zijn foedraal geborgen en de Genua weer gehesen is, vinden we dat we voorlopig weer voldoende actief zijn geweest. Tijd voor lunch!
Als ik een eitje kapot sla, floep-floep, glijden er twee eidooiers in de koekenpan. Ik heb me nooit eerder gerealiseerd dat er onder de kippen ook tweelingen zijn.

Deze omgeving staat deze zomer in het teken van 70 jaar bevrijding; de herdenking aan D-day, afgelopen 6 juni 70 jaar geleden, toen de geallieerden deze Normandische kust bereikten. Je ziet overal de vlaggetjes; die van Frankrijk en van Normandië, vergezeld van die van Engeland, de USA en van Canada én op sommige plekken zelfs die van Duitsland, hangen gebroederlijk bij elkaar.

De Engelsen van de motorboot twee boxen verderop, komen net uit Carentan, het stadje waar wij morgen naar toe willen varen. We krijgen hun foldertjes van de tourist office aldaar, zodat we ons alvast kunnen oriënteren.
Tegen half vier besluiten we van boord te gaan om nog een stukje te wandelen. Bijna een uur later gaan we het daadwerkelijk ook doen; de andere helft van de rondwandeling maken, waar we gisteren aan zijn begonnen. Eerst een kilometer of wat over de dijk langs de kust. Met een heerlijk windje ter verkoeling. Na een kilometer of drie leidt de route linksaf landinwaarts, naar de oude zoutwerken. Een zoutwerk is een klein gebouw waarin de zoutwerker zijn werk deed. Aan het begin van de 18e eeuw waren er hier 22 zoutwerken. In de tweede helft van de 19de eeuw verdwenen de zoutwerken. Het wordt mij niet duidelijk hoe ze het zout nu eigenlijk wonnen in die tijd.

Er is een slagboom geplaatst voor het pad dat we in moeten lopen om onze route te vervolgen. Voor die slagboom staat een betonblok van minstens anderhalve kubieke meter. Er boven op een korte ketting met een aantal schakels. Wat heeft dat blok met de zoutwerken te maken? Helemaal niets, zo blijkt. Het is slechts bedoeld om het gemotoriseerde verkeer te weren, om te voorkomen dat ze de slagboom openen en alsnog gebruik maken van het weggetje. Het stukje ketting is bedoeld als hijshaak voor het plaatsen van het ding. Even verderop staan er nog een aantal.

Als Ricco na een uur lopen een bankje ziet, zegt hij eigenlijk op zoek te zijn naar een bankje met schaduw. “Nou, dan is dit toch precies wat je hebben wilt?” zeg ik grappend . Er staat een piepklein smal boompje op een aantal meter naast het bankje dat zijn schamele schaduw daadwerkelijk op het bankje werpt. Het is niet te geloven, maar dat kleine beetje schaduw blijkt daadwerkelijk te zorgen voor de nodige verkoeling!
Als het shagje op is lopen we de route weer verder tot we terug zijn in Saint Vaast. Op sommige stoeptegels staan grote groene stippen met daarin een zeilboot getekend, die als pijlen de weg wijzen naar de haven. Daar drinken we een wit biertje van het merk 1668, een ‘seize blanche’ voor de ingewijden, zo leert ons de serveerster, als wij ons best doen om uit te puzzelen hoe je het hele getal in het Frans uitspreekt.

We lopen over de havendeur naar het havenkantoor. Er zit weer een andere havenbeambte achter het loket, wiens talenkennis eveneens niet verder gaat dan het Frans. Het diepte-interview moet ik dus maar weer even uitstellen tot later.
We bekijken het lijstje met openingstijden van de haventoegang. Morgen tussen de middag om kwart over twaalf. Dat is best laat en geeft ons met weinig wind maar zeer krap de tijd om in de volgende plaats, Carentan, te komen, zo’n 18 mijl verderop. De vraag is of we dat in drie uur kunnen redden, voor de deur daar drie uur na hoogwater weer dicht gaat. We moeten daarvoor immers ook nog een eindje de rivier opvaren. ‘Hé, maar Ricco, de deur hier is ook ’s nachts open tot kwart over vijf. We kunnen natuurlijk ook morgen heel vroeg al vertrekken’. Die mogelijkheid nemen we serieus in overweging als we teruglopen naar de Pinta.
Ricco heeft op de kaart een ankerplekje gevonden tussen twee eilandjes voor de kust. We besluiten dat we daar morgenochtend vroeg naar toe varen. Als het goed bevalt, blijven we er een nachtje, valt het tegen, dan lichten we het anker weer en hebben we nog voldoende tijd om in Carentan te komen, nu we al een getij eerder hier vertrekken.
Tegen half tien zijn bij mij de knollen op, ik ga de kooi in, het is morgen weer vroeg dag.

Donderdag 17 juli 2014.
Om 05.00 uur precies varen we de haven uit. Het is nog donker, het begint aan de horizon al wel een beetje te gloren. Dit is zo’n prachtige tijd van de dag!
De tweelingtorens, zo’n kilometer of zeven van elkaar verwijderd, geven een prachtig silhouet op de horizon achter ons, tegen de rood opgloeiende lucht. Mistflarden bedekken sommige delen van het land waar vandaan we zojuist vertrokken. Dan zien we de zon opkomen en wordt het snel steeds lichter. Grote groepen vogels zwermen laag over het water.

Tegen acht uur naderen we de Iles Saint Marcouf. Tussen de eilanden Ill du Large en Ill du Terra liggen twee zeilboten en één motorboot voor anker. Wij voegen ons bij hen, vlak voor de zuidkust van Ill du Large. De eb is bijna op haar dieptepunt. Er is nog vijf meter water onder de boot, op het dieptepunt gaat daar nog 50 centimeter vanaf. Dat is het moment dat de twee andere zeilboten het anker weer lichten. Wij besluiten te blijven. Het is een prachtig rustig plekje hier. De eilanden zijn bevolkt door talloze vogels.
Ricco is er nog niet helemaal gerust op dat het anker het goed houdt. Met het stijgende water moet er af en toe een paar meter extra ketting uitgelegd worden.
Rond het middaguur vertrekt ook de motorboot. Het heeft heel wat voeten in de aarde voordat dat kan. Hij is aangemeerd aan een ankerboei, maar de lijn die daar naar toe loopt is helemaal in elkaar gedraaid. De schipper dacht even snel het lijntje los te maken, toen hij daar heen voer met zijn rubberen motorboot. Zijn vrouw, nog aan boord van het grote motorjacht, moet hem tenslotte een mes aanreiken, zodat hij de lijn van de ankerboei los kan snijden. Daarna komt de Nederlandse schipper even langszij varen om een praatje te maken. Hij vertelt op deze plek met veel plezier drie dagen en nachten te hebben gelegen Vervolgens moet de bijboot aan boord getakeld worden. Speciaal daarvoor is takelapparatuur aan boord, maar het kost toch minstens een half uur om het gevaarte daadwerkelijk aan boord te hijsen en op z’n plek op de stellage achter op het schip te krijgen, die speciaal voor de bijboot gemaakt lijkt te zijn.

Dan zijn we alleen met de vogels. De geluiden die de meeuwen maken zijn zeer divers. Ik dicht de meeuwen daardoor menselijke trekjes toe. Sommigen zijn ach en wee aan het klagen. Dan komt er eentje overvliegen terwijl hij telkens ‘Hé, hé, hé, hé’ roept, op de cadans van zijn eigen wiekslagen. Daar vliegt er een over die aan het trompetteren is en hoor dat lijkt wel een sirene van een ambulance, die overvliegt. En ginder heeft er één ontzettend de slappe lach en een ander huilt als een baby,
Het is heerlijk warm in het zonnetje. Soms wordt het even té warm, zo achter de buiskap uit de wind in de zon. Dan pak ik de putsemmer en schrob een stukje van het dek, ondertussen overdreven spetterend, zodat ik zelf ook één en ander aan spetters opvang. De wind en het water brengen me dan weer op de juiste temperatuur.

Om half drie heeft het water haar hoogste punt bereikt en is de bodem van de zee 10 meter en 30 centimeter onder ons. We zijn in de tussentijd in iets meer dan zes uren ruim vijf meter gestegen. Van de twee eilandjes is nog maar één kwart oppervlakte zichtbaar. De ander ¾ is overspoeld en onder het zeewater verdwenen. In het daarop volgende uur zakken we een meter, de twee daarop volgende nog één, tot we rond half tien ’s avonds weer tot het diepste punt zijn gezakt en de bodem van de zee zich nog maar 4,5 meter onder ons bevindt.
De wind is ondertussen flink aangetrokken tot windkracht vier. Van rustig zitten is geen sprake meer. We worden als een milkshake heen en weer geschud. Ik had me voorgenomen me vanavond in de kajuit achter mijn computer te installeren, maar daar kan totaal geen sprake van zijn. Het apparaat zou binnen de kortste keren door de kajuit vliegen.

De golven slaan met grote kracht en dikke schuimkragen kapot op de rotsen van het eiland, dat steeds dichterbij lijkt te komen. Het water klotst en kolkt om ons heen. Ricco is er niet gerust op, ook al zegt hij dat er rationeel gezien niet veel kan gebeuren. We liggen zo vast als een huis aan het anker. Ondanks al het gebeuk, zijn we nog geen meter verschoven sinds we hier vanmorgen gingen liggen.
Omdat hij vannacht een onderbroken slaap verwacht is Ricco naar bed gegaan, in de tussentijd kan ik de wacht houden. Mijn hoop dat de wind wel wat meer gaat liggen komt niet uit. Integendeel, de wind neemt toe tot windkracht vijf en het geschommel wordt alleen maar erger. Ik krijg er nu ook een beetje een unheimlich gevoel van. Echt leuk vind ik dit niet meer.
Ricco komt zijn bed weer uit. In de verte zien we de flitsen van het onweer. Dan begint het ook nog te regenen. De wind giert langs de mast. We zien de masten van de andere boten heen en weer zwiepen. Doordat je de andere boten ziet dansen op de golven, realiseer ik me pas echt hoe we zelf eveneens moeten liggen schudden. Het gaat van voor naar achter en van links naar rechts.
We spreken af hoe we de ankerwacht gaan organiseren. Ricco heeft het ankeralarm aangezet; wanneer we buiten de cirkel rondom het punt waar we het anker hebben uitgegooid komen, gaat het alarm af. We willen in elk geval één maal per uur een controle doen. Dat doen we met behulp van de kookwekker. Die kun je opdraaien tot één uur, waarna hij afgaat. Ricco neemt de wekker mee naar bed en gaat kijken als de wekker afgaat. Daarna draait hij de wekker weer op en legt hem bij mij neer, zodat ik de volgende controle kan uitvoeren en vervolgens de wekker weer bij Ricco neer kan leggen. Op die manier kunnen we ieder met korte onderbrekingen telkens twee uur slapen.

Ondertussen stromen de berichtjes van mijn NOS-appje binnen; de Utrechtse serieverkrachter is na 20 jaar opgepakt, een vliegtuig dat uit Amsterdam vertrok is neergestort en Israel begint een grondoffensief in de Gazastrook. Allemaal niet om vrolijker van te worden.
Een enorme bliksemschicht en direct daarop het gedonder. Mmmm, dat is vervaarlijk dichtbij. Het houdt op met zachtjes regenen. De regen klettert op het kajuitdek. Ondertussen probeert Ricco met de wereldontvanger de BBC te vinden voor het nieuws, want de internetverbinding is te zwak om meer nieuws binnen te krijgen dan de headlines. Ik zie dat een vliegtuig is neergestort, dat Rutte van vakantie is terug gekomen naar Nederland en dat Obama en Poetin overleg hebben gevoerd. Wat is er in godsnaam aan de hand? Dit is niet ‘zo maar’ een neergestort vliegtuig. Om middernacht vangen we uiteindelijk via de radio een kort nieuwsbericht op, waaruit we begrijpen dat het vliegtuig boven Oekraïne is neergeschoten. Neergeschoten? De angst slaat me om het hart. Het verleden heeft aangetoond dat dit soort gebeurtenissen maar zo aanleiding kunnen zijn voor een wereldoorlog.

Buiten een aaneenschakeling van lichtflitsen en gedonder in de lucht.
Net als het allemaal wat rustiger lijkt te worden, begint het hele spektakel weer van voren af aan; enorme golven, bliksemflitsen, harde wind, regengekletter, uitkijken dat je door het geschommel niet van de bank rolt. We voelen ons als een geklutst eitje. Het goede nieuws is wel dat het anker zich nog steeds geen vin verroert en ons consequent op dezelfde plek houdt.

Vrijdag 18 juli 2014.
De rust in het baaitje is weergekeerd. Het ziet er zonnig en vredig uit, de boot ligt rustig kabbelend op het water. De wind is gaan liggen, maar ook gedraaid, zodat we nu, bij laag water, gevaarlijk dicht bij het eilandje zijn komen te liggen, maar nog altijd vier meter diepte onder ons en het water stijgt. We liggen weer op het idyllische plekje, zoals we het gisterochtend aantroffen. In de nacht hebben we onze ankerwachtjes gedraaid en ik heb niets opvallends opgemerkt. Ricco heeft gezien dat de boot die even verderop in de baai lag, de Nanuk, midden in de nacht iets dichter bij ons is gaan liggen en daar zijn anker opnieuw heeft uitgeworpen.
Met veel moeite krijg ik een NOS-nieuwsbericht geladen. Het stelt me een beetje gerust dat zowel Rutte als Obama eerst de feiten willen afwachten voor ze wat dan ook gaan ondernemen. De vraag blijft natuurlijk wel of de echte feiten ooit wel boven water zullen komen.

We willen vandaag naar Carentan, zo’n 12 mijl hier vandaan. Het is weer een gereken van je welste om op het goede moment te vertrekken. Carentan ligt aan een rivier. Het haventje wordt beschermd door een deur. Elk getij, tweeënhalf á drie uur voor hoogwater, komt een zogenaamde ‘tidal wave’ de rivier op; vooral tijdens springtij is dat een schijnbaar een enorme vloedgolf. We kunnen Carentan binnen tussen 2 uur vóór tot 3 uur ná hoogwater. Maar ook vóór de ingang van de rivier ligt er in zee een grote ondiepte, die tijdens eb wel tot drieënhalve meter boven het waterpeil uitkomt. Daar kun je pas vanaf twee uur voor hoog water over heen. Hoogwater is om 15.20 uur, dus we moeten rond half twee bij de ingang van de rivier zijn, zo’n drieënhalve mijl verderop. Daar doen we ongeveer een uur over, dus rond 12.00 uur kunnen we ons anker lichten.

De Nanuk, de zeilboot die hier ook de nacht heeft doorgebracht, vertrekt al om 11.00 uur. Als ze het anker ophalen, zit het laatste stuk van de ankerketting boordevol zeewier. De schippersvrouw heeft er veel moeite mee om het zeewier er vanaf te krijgen als ze het anker omhoog trekt.
‘Moet je kijken hoe langzaam hij vooruit komt’ zegt Ricco even later. “Zullen we dan ook maar vast gaan?” antwoord ik. Om tien over twaalf hebben we het anker gelicht en de zeilen gehesen en zien we de eilanden. al een heel stuk achter ons, steeds kleiner worden. Met medewerking van de stroom komen we ruim vier mijl per uur vooruit en moeten we nog uitkijken dat we niet te vroeg bij het begin van de rivier zijn.

We zijn inderdaad iets te vroeg. We varen nog wat verder door, om de tijd te doden en buigen dan af. We sturen en navigeren afwisselend samen. We constateren dat we steeds meer op elkaar ingespeeld raken zo door de jaren heen.
Dan nog twee uur de rivier opvaren die door de groene weiden meandert. Na de onrustige en onstuimige nacht is dit zelfs met de motor aan een rustgevend ritje door het Franse platteland, dat hier haast Hollands aandoet. Even verderop aan weerszijden rietkragen, waarboven aan stuurboord een spits kerktorentje uittorent. Zou dat Carentan al zijn? Inderdaad, daar is de ingang al. Is de deur dicht? Hoe kan dat nou? Het is nu toch hoogwater? Ah! Het is een sluis. Eén deur staat open, zodat we er zo in kunnen varen. De Nanuk ligt ook in de sluis. “That was a rough night, wasn’t it” zegt Ricco. Het wat oudere Engelse stel bevestigt dat en zij vertellen dat ook zij het niet echt leuk vonden, deze afgelopen nacht.

Als we geschut zijn, is het nog een heel klein stukje varen tot we bij de K-steiger van de haven zijn, die speciaal voor gasten is bedoeld.
Na onze aankomstborrel halen we de boodschappen in het dorp , nadat we ons gemeld hebben op het havenkantoor. Ook hier is een havenmeester aan het werk die geen woord over de grens praat en opnieuw lukt het me niet om met de man in gesprek te geraken.

Het is echt bloedheet hier. Maar het weer slaat heel snel om. Tegen de tijd dat we terug zijn met de boodschappen is de zon verdwenen, de lucht helemaal betrokken en de temperatuur flink gedaald. De eerste regendruppels vallen en de donderslagen zijn talrijk. Ze knetteren als een aanhoudend mitrailleurvuur rond om ons heen. Fijn dat we in een veilige haven liggen!

Zaterdag 19 juli 2014.
We starten deze dag met de oriëntatie op het vervolg van de reis. Idee is om morgen te vertrekken naar Grandcamp, 20 km verderop, daarna doen we Port-N-Bessin aan, waarna we naar Courseulles-sur-mer en vervolgens naar Ouistram willen hoppen. Dat zijn telkens kleine stapjes die binnen één getij te behappen zijn.
We kunnen vanuit Carentan morgenmiddag om 15.15 uur de sluis door, dat is 2,5 uur voor hoogwater.

We waren van plan om vandaag actief door te brengen, hadden het idee om fietsen te huren en naar St. Mère Eglise te fietsen, de gemeente die tijdens D-day 70 jaar geleden als eerste werd bevrijd. En ook willen we bij de sluis kijken als de ‘tidal wave’ de sluis bereikt, tussen 2,5 en 3 uur voor hoogwater, ook al schijnt die het best te zien te zijn tijdens springtij, welke al weer een paar dagen geleden is geweest. Maar het loopt allemaal anders. Het rommelt nog steeds in de lucht en het regent. Niet echt uitnodigend om er op uit te trekken en het is gezellig in de kajuit.

Dan ben ik het zat er wil ik er op uit. Misschien is er nog iets van de getijdegolf te zien, dus we begeven ons richting de sluis. Een paar steigers verderop ligt een T-Shpountz, een boot van dezelfde ontwerper als de boot die Ricco aan het bouwen is, een iets kleiner type. Natuurlijk had Ricco de boot allang gezien, meteen toen we de haven binnenvoeren. Nu staat een man die waarschijnlijk de eigenaar is, naast de boot met iemand te praten. We lopen voorbij en dan zie ik Ricco’s gezicht een rare grimas maken. “Wat is er aan de hand? Wil je er graag heen?” vraag ik Ricco. ‘Ik denk er over na en twijfel’ zegt Ricco, die mij niet wil teleurstellen, omdat hij weet dat ik de getijdegolf graag wil zien. “Ga er maar heen joh, ik loop zelf wel door naar de sluis” zeg ik dan. Dat hoef ik geen twee keer te zeggen. Ricco draait zich om en ik stap door naar de sluis. Het is een mooi plekje om te zitten en over de rivier uit te kijken Het water komt inderdaad met een noodgang naar binnen stromen en het water stijgt zienderogen. Maar van een getijdegolf is geen sprake. Blijkbaar moet je er dan toch bij springtij bij zijn, in de periode dat de maan vol is. Nadat ik bijna een uur aan de waterkant naar het opkomende water heb zitten kijken, steek ik via de sluis de rivier over om via de andere kant terug te lopen richting het dorp. Het pad loopt, samen met de rivier over de snelweg heen. Een gek idee hoor, dat al die auto’s onder de rivier door kunnen rijden.

Als ik ter hoogte van de haven ben, krijg ik een telefoontje van Ricco. “Waar ben je?” “Aan de overkant van de rivier.” “Ah ja! Ik zie je al!” We spreken af dat we ieder aan onze eigen kant van de rivier naar het dorpje lopen. Daar drinken we samen koffie op het terras en Ricco vertelt over zijn belevenissen op de T-Shpountz. De eigenaar heeft de boot ook zelf gebouwd. Hij is 15 jaar geleden te water gelaten, maar de eigenaar heeft er nog maar één keer mee gezeild. Door allerlei omstandigheden, we weten niet welke. Maar het is toch niet voor te stellen, dat je 10 jaar aan een boot werkt en er vervolgens niet mee gaat varen!

We halen bij de VVV een beschrijving van de stadswandeling die we vervolgens gaan lopen. We lopen bij een hele grote kringloopwinkel naar binnen en bezoeken de plek waar vanaf de 18de eeuw de was door de vrouwen uit het dorp werd gedaan, prachtig behouden gebleven of gerestaureerd.
Als we terug bij de boot zijn, komt de dame van de Nanuk even langs en drinkt een glaasje wijn met ons mee. Zij, Carla en haar man Pete zijn gepensioneerd en hebben alle tijd om met hun boot op reis te gaan. Dan blijkt ineens dat Carla een beetje Nederlands praat en kan verstaan. Zij is dochter van een Nederlandse vrouw uit Lisse, die met een Engelsman is getrouwd en in Engeland is gaan wonen. We hebben het over de boten die ontworpen zijn door Colin Archer, die we veel in Noorwegen zagen. Ik leg uit dat die boten geen spiegel hebben, maar spits van achter zijn. We noemen ze daarom ook wel ‘spitsgatters’. Ik geef een klap om m’n gat om aan te wijzen wat een ‘gat ‘is. Ja, dat woord kent ze wel en ze begint te zingen: “De dikke dominee, die heeft zijn gat verbrand, al aan de kachelrand’. Ik was het liedje allang vergeten. Zij heeft het als kind van haar moeder geleerd en brengt het nu ook voor ons weer terug in herinnering.

Zondag 20 juli 2014.
Ik zoek alvast op internet naar wat er allemaal te zien is in Grandcamp, onze volgende bestemmijng. Er is een heel terrein gerenoveerd dat in de oorlog door de Duitsers als verdedigingswerk is gebouwd; de Maissy Battery. Dat lijkt me wel indrukwekkend om te bezoeken. Verder is er het ‘rangermuseum’, het is ergens op een website vertaald met ‘boswachtersmuseum’, dat ik als boswachtersdochter natuurlijk niet zonder goede reden kan overslaan.
Om kwart over drie vaar ik de haven uit, op weg naar de sluis. De Nanuk wordt al geschut als we in de buurt komen. Wij moeten even wachten op de volgende schutting. Dat gaat allemaal vlot, voor vieren zijn we door de sluis. De wind staat zodanig gunstig dat we zeilend de rivier af kunnen. De motor gaat dus uit, om pas weer aan te gaan als we tegen zessen Grandcamp binnen varen. De Nanuk ligt er al. Ook zij gaan hier blijkbaar van haventje naar haventje, welke binnen één tij te bereiken zijn.We gaan uit eten en vinden een fantastisch restaurant, vlak bij de haven. We genieten met volle teugen.

Weer terug bij de boot belt Paul. Hij ligt samen met Nanda en hun boot de Gannet in Caen en we spreken af elkaar ergens in één van de tussenliggende plaatsen te ontmoeten. Zullen we dan Port en Bessin maar overslaan en zorgen dat we dinsdag rond zessen in Courseulles-sur-mer zijn?

Maandag 21 juli 2014
We hebben de wekker op 08.00 uur gezet, zodat we de dag goed kunnen gebruiken om verschillende dingen hier te gaan bekijken. Maar Ricco’s buik staat op de kop en hij blijft liever in de buurt van het toilet. Daarom trek ik er alleen op uit. Eerst langs het havenkantoor. Normaal doet Ricco eigenlijk altijd het woord bij het aanmelden. Ik denk dat het deze keer wel lukt om ook over zijn beroep met de havenmeester in gesprek te komen, omdat het ijs al was gebroken, nu we al met elkaar in gesprek waren over de aanmelding. Er is al contact gemaakt door het doornemen van de formaliteiten. Dan is een vervolgvraag stellen heel natuurlijk en gaat de rest van het gesprek vanzelf. Ik sta verstelt hoe goed ik de havenmeester in grote lijnen kan volgen en hoe franse woorden die ik allang vergeten dacht te hebben, me ineens op het juiste moment weer te binnen schieten. Het is alles behalve perfect Frans, maar de havenmeester doet erg zij best mijn vragen te begrijpen en hij antwoord in een langzaam tempo, in tegenstelling tot hoe ik hem net door de telefoon hoorde praten. Toen kon ik er geen woord van verstaan. Hij vertelt me dat hij het grootste deel van zijn tijd in het havenkantoor doorbrengt, waar hij op de eerste etage door het grote raam een goed uitzicht heeft over de haven. Als er nieuwe boten aankomen, worden die door de havenmeester bezocht om hen te voorzien van de codes voor de douches, want het kantoor zelf heeft beperkte openingstijden. Hij is verbaasd dat zijn collega gisteravond niet bij ons langs geweest is. Ik vertel dat we uit eten zijn geweest en dat hij ons zodoende mogelijk is misgelopen.

Verder, zo vertelt hij,  voert hij soms ook de nodige reparaties uit. In de winter worden de steigers uit de jachthaven allemaal verwijderd en opgeslagen. Hij laat mij op de computer aan de hand van foto’s zien hoe dat in zijn werk gaat. In de winter liggen alleen de vissersboten nog in de haven. De jachthaven is van de gemeente, de vissershaven valt onder beheer van de provincie. Ik kom er niet achter of hij in de winter werkloos is, of andere werkzaamheden uitvoert. Ik vermoed dat laatste, omdat hij in dienst van de gemeente is.

Ik fotografeer de havenmeester, bedank hem voor zijn uitleg en loop richting het centrum van Grandcamp. Langs het open gebouwtje waaronder de vismarkt gaande is. Bij de VVV is het stervensdruk ik krijg het er benauwd van, dus ik pak een kaart van het schap en verdwijn weer naar buiten. Langs de kade moet het boswachtersmuseum gevestigd zijn. Ik vind het even later, maar het blijkt op maandag te zijn gesloten.

Via de kade langs het strand, dat op een aantal hondenuitlaters na helemaal verlaten is, en over de deur voor de haven loop ik richting de boot. Op het strand aan de andere kant van de haveningang is een tractor bezig het dikke pak zeewier van het strand te schrapen. Hij harkt de drappige massa naar de zee. Dit is letterlijk zeewier naar de zee brengen in de zin van water naar de zee dragen. Na de volgende eb zal het zand opnieuw bedekt zijn met de vieze massa. Maar de komende uren kunnen de badgasten zich neervlijen op het schone zand.
Ondertussen is Ricco weer zodanig opgeknapt dat hij vanmiddag met mij mee wil naar de Battery Maissy, het terrein waarop de Duitsers in de tweede wereldoorlog een verdedigingswerk hebben gemaakt. Na de tweede wereldoorlog is het terrein in de vergetelheid geraakt en weer als agrarische grond in gebruik genomen, totdat de huidige eigenaar het stuk grond in 2006 kocht, om de verdedigingswerken weer in oude ‘glorie’ te herstellen.

Het is een enorm terrein, waarin je door de loopgraven wandelt. Als je niet om de haverklap een bunker of een betonnen ondergrondse tunnel of een verroeste kanon tegen zou komen, zou je denken dat je door idyllische paadjes wandelt. Ik had me loopgraven niet voorgesteld als uitgegraven wandelpaden, maar als modderige geulen, waar je gebukt door heen moet lopen of moet tijgeren op je buik, om te zorgen dat het spervuur over je heen gaat in plaats van erdoor getroffen te worden. De wallen aan beide zijden van het pad zijn weelderig begroeid. Het is maar goed dat we een plattegrond hebben meegekregen en dat er overal bordjes staan met de route, anders zou je hier zeker verdwalen. Het is een waar doolhof. Er zijn een aantal uitkijkplateaus. Dan besef je hoe weinig opvallend het terrein is. Je ziet helemaal niets van het padenstelsel, dat zich vlak onder je bevindt, noch van de mensen die daarop wandelen.
De bezoekers spreken hoofdzakelijk Engels en vooral Nederlands. Af en toe hoor je iemand ook Frans praten. Veel gezinnen met kinderen ook. Sommige kinderen stappen geïnteresseerd rond met serieuze gezichtjes. Anderen lijken geen notie te hebben van de historie van de plek waarop ze vrolijk ronddartelen. Een vader met zijn zoontje, allebei in een camouflagebroek gestoken, het jongetje met een legergroen petje op z’n hoofd, inspecteren de verroeste Houwitsers. Als we het hele parcours gelopen hebben lopen we via een omweg terug naar het dorp. Ik heb last van de warmte, alle energie is uit me gegleden. Van een paar bakken heerlijke koffie op een terrasje knap ik een heel eind op.

Het vervolg: deel 4